Margriet was net binnen, onderweg naar haar werkkamer, licht geirriteerd door parkeergedoe en de regen. Ze droeg een donkerblauw jack en in haar hand haar zwarte dokterstas. Ze had geen zin in welke afleiding dan ook. Dat kan je wel willen, maar zo werkt het niet in een verpleeghuis. “Gij zult elkaar ontmoeten. Punt.”

Een oud vrouwtje, weerloos als een kind, kruiste op dat moment Margriet’s pad. Ze liep daar rond op blote voeten, nog in haar nachtjapon, met haar ochtendjas half-om-half aan. Een en al pastel en bloemetjes.

Ze had een “net-uit-bed” kapsel, á la Einstein, waardoor zij qua lengte nog wat leek, maar in werkelijkheid was zij een hoofd kleiner dan Margriet. Klein dus.

Eerst leek ze terug te deinzen, maar opeens greep ze haar rollator stevig vast, nam een bijna sportieve houding aan, met een zekere daadkracht, en zei: “Niet bang zijn hoor. Ik doe u echt niks!”